Teruggaan kan niet meer

   

Wat vooraf ging:

 

Professor Van Duyvenhage heeft een tijdmachine uitgevonden, waarmee hij iemand uit het verleden naar het heden kan flitsen, tenminste dat beweert hij. De familie gelooft eigenlijk niet dat het ding zal werken. Maar als er na de eerste poging een hond in de kast blijkt te zitten, beseffen ze dat deze vinding wel eens grote gevolgen kan hebben.

De familie is verdeeld over het experiment. Robert vindt het eigenlijk wel spannend. Maar zijn moeder en Elsbeth, zijn zus, hebben zo hun bedenkingen. Een hond overflitsen is tot daaraantoe, maar kun je een mens wel zoiets aandoen...?

 

Ze vertrokken vroeger dan de vorige keer. Om wat meer tijd te hebben, had pap gezegd. Ze kwamen niemand tegen. De nacht was helder. Mam was ongewoon zwijgzaam. ‘Ik wou dat er iemand was die hem tot bezinning kon brengen,’ zei ze opeens. Het waren de eerste woorden die ze sprak en ze leken meer tot haarzelf gericht dan tot hem. Robert gaf dan ook geen antwoord en keek strak naar de lichtbundels van de Renault die een twintigtal meters voor hen over de gele nummerplaat van de bestelbus dansten. Moesten ze hier wel mee doorgaan, vroeg hij zich af. Nú konden ze nog terug. Maar pap was zo enthousiast geweest: een schat aan nieuwe historische gegevens, rechtstreeks opgetekend uit de mond van een bewoner van het oude Wijk bij Duurstede. Gegevens die van onschatbare waarde zullen zijn voor het tijdsbeeld van die eeuw. Was het dat allemaal wel waard?

Mam stopte vrij abrupt. Het pleintje voor de kasteelpoort lag er in het blauwige licht van de bijna volle maan verlaten bij. Zonder van de autolampen gebruik te maken, kon alles in elkaar worden gezet. Binnen een kwartier stond de kast op zijn plaats. Het vreemde bouwsel stak vaag af tegen de donkere muur. In de bus lichtte het vierkant van rode lampjes geheimzinnig op en gaf een rode weerschijn op de gezichten. Het wachten begon opnieuw. Het was doodstil. Opeens hoorde Robert een zacht geratel. Hij voelde hoe de haren op zijn rug recht overeind gingen staan van schrik. Kortsluiting? ‘Wat is dat voor een geluid?’ fluisterde hij hees.

‘Mijn tanden,’ zei Elsbeth zacht, ‘ze klapperen.’

Robert lachte gespannen. Het wachten duurde eindeloos: er gebeurde hoegenaamd niets. Pap herhaalde nog eens wat er allemaal zou moeten gebeuren als het experiment slaagde. Zijn donkere stemgeluid werkte verdovend. Het was of het afzwakte en weer luider werd als de golven van de zee. Robert luisterde niet meer. Hij keek alleen nog maar naar de lampjes. Zijn ogen prikten en hij moest zijn best doen om ze open te houden. Hij schrok dan ook van het zachte tikje op zijn schouder.

‘Hé, zullen we wat rondlopen?’ fluisterde Elsbeth. ‘Ik houd het hier niet uit.’

‘Mag dat, pap?’ Robert zag zijn vader verstrooid opkijken.

Hij knikte. ‘Blijf wel in de buurt en pas op de draden.’

Voorzichtig stapte Robert uit. Het was koud. Met opgetrokken schouders en zijn handen diep in de zakken van zijn jack stak hij samen met Elsbeth het pleintje over. Ze schrokken allebei van een kat die klaaglijk miauwend onder een auto uitschoot en lachten geluidloos om de snurkgeluiden die naar buiten kwamen door een raam dat op een kier stond.

Al drie maal waren ze het pleintje rondgelopen. Robert rilde. ‘Zou het nog lang duren?’ fluisterde hij. ‘Volgens mij wachten we al uren.’

Elsbeth grinnikte. ‘Dat rijmt.’

Op dat moment zag Robert de kast oplichten. Al die tijd had hij hem scherp in de gaten gehouden, maar toen hij de blauwe gloed zag, was het toch nog onverwacht. Hij rende erheen, maar bedacht halverwege dat de straling gevaarlijk was. Hij veranderde van richting en stond even later hijgend bij de bestelwagen. Niemand zei iets. Ademloos wachtten ze op de dingen die komen gingen. De vreemde gloed die op dat moment op zijn felst was, maakte dat ze niet konden zien wat zich binnen in de kast afspeelde. Langzaam doofde het blauwige licht. Vaag tekenden zich de omtrekken af van een menselijk wezen.

‘Het... het is gelukt: 't is een mens!’ stamelde Robert.

Steeds duidelijker werd de gestalte die langzaam de vorm aannam van een man. Hij bewoog in een soort vreemde slingerbeweging, alsof hij dronken was. Plotseling zakte hij langzaam door de knieën.

Pap sprong de bus uit en rende op de kast af, op de voet gevolgd door de anderen. Hij boog zich over hem heen. Robert keek over zijn schouder en zag een jongeman die met half geopende ogen verwezen voor zich uit staarde. Hij was vreemd gekleed. Aan een riem om zijn middel hing een leren schede waar het heft van een mes uitstak. Pap schoof voorzichtig één arm om zijn bovenlijf en de andere onder zijn knieën door. Schijnbaar moeiteloos tilde hij hem uit de kast. Een donkerrode muts gleed daarbij op de grond. Robert raapte hem op. De stugge, wollen stof voelde vreemd aan. Het was of hij brandde in zijn hand.

Vanaf dat moment ging alles heel snel. De jongeman werd op de achterbank van de Renault gezet en Robert zag hoe zijn moeder een slaapdrankje tussen zijn tanden goot. Daarna werd in een hoog tempo de kast gedemonteerd. Binnen vijf minuten was de bus ingeladen. Door de uitgestorven straten reden ze naar huis. De hele situatie voelde onwezenlijk aan en tegelijk ging er een beklemmende dreiging van uit. Robert zat als verstard op zijn stoel. Achter hem zat een jongeman uit een ver verleden. Zou hij echt slapen of zou hij zich toch half bewust zijn van wat er met hem gebeurde? Misschien had het slaapdrankje niet gewerkt en was hij klaarwakker. Misschien zat hij nu panisch van angst om zich heen te kijken, klaar om... het mes! Met een ruk draaide Robert zich om. Scheefgezakt tegen het portier van de auto zag hij een bleke jongen. Zijn ogen waren gesloten, het donkere, krullende haar was halflang en lag warrig om zijn gezicht. Zijn borst ging op en neer in een rustige regelmaat: hij sliep diep. Robert zuchtte opgelucht. ‘Hoe oud zou hij zijn?’ fluisterde hij.

‘Ik schat hem zo voor in de twintig,’ antwoordde zijn moeder zacht.

‘Zo oud?’ Roberts blik gleed over het tengere lichaam. ‘Hij is zo klein.’

‘Vroeger waren de mensen kleiner,’ zei ze afwezig. Ze reed gevaarlijk dicht achter de bus alsof ze bang was hem uit het oog te verliezen.

Robert kreeg een zwaar drukkend gevoel op de plaats van zijn maag. Wat hadden ze zich in hemelsnaam op de hals gehaald? Een hond was leuk, maar een mens?

De beide auto's draaiden vlak achter elkaar de oprijlaan op. De aanbrekende dag kleurde de wolken aan de oostelijke hemel rood en zette het huis in een onheilspellende gloed. Nu pas begon het gebeurde tot hem door te dringen: een wildvreemde jongeman uit de zestiende eeuw zou door het huis lopen. Hij zou hem tegenkomen op de trap, in de badkamer, in de keuken. Hij zou meëten aan tafel. Voortaan zouden ze met z'n vijven zijn.

Terug naar beginpagina

Terug naar

12+ pagina