Terug naar de beginpagina

 

Terug naar de

Young Adult

pagina

Mijn onvergetelijke ontvoerder

Wat vooraf ging:

 

Daphne wordt als ze op weg is naar school klemgereden door een auto. Er stappen drie mannen uit die haar de auto in sleuren en wegrijden. Een van hen bindt haar een blinddoek voor en als ze begint te gillen probeert een ander haar een prop in de mond te duwen. Ze belooft haar mond te houden. Een uur of zo later wordt ze opgesloten in de kelder van een afgelegen huis.

Op een dag komt ze op het idee om, als het donker is, SOS te seinen met de lamp in haar kelder. Ze hoopt dat een passerende automobilist de seinen zal begrijpen en de politie zal bellen.

 

 

Alles ging mis bij de derde auto. De eerste twee waren voorbij gereden, zonder dat ze volgens mij iets hadden gezien. De derde auto minderde echter duidelijk snelheid en stond ten slotte stil. Ik juichte bijna. Achter elkaar seinde ik: SOS, SOS, SOS ... Opeens schoot de auto vooruit en reed het pad op dat naar het huis leidt. De lichtbundels van de koplampen dansten op en neer. De auto kwam steeds dichterbij. Wie deed er nou zoiets stoms! Als de bestuurder had begrepen dat er in dit huis iemand zat die om hulp vroeg, was het toch veel verstandiger om de politie te bellen?

Het volgende moment sloeg mijn uitgelaten stemming om in ontzetting. Ik had de auto herkend. Met loeiende motor verdween hij achter de zijkant van het huis. Ik hoorde hoe het portier met een onbeheerste klap werd dichtgesmeten. De vage hoop dat ik mij vergist had, werd de bodem ingeslagen toen ik de stem van de Bolle door het huis hoorde bulderen.

Het duurde nog geen minuut of hij kwam de trap naar de kelder afgestormd. Mijn deur vloog open en sloeg tegen de muur. Stukjes cement vielen uit het plafond voor mijn voeten.

‘Godverdomme, die stommeling heeft een lamp in de fitting gedraaid!’ Woest sloeg de Bolle naar het brandende peertje. Dat slingerde tegen het plafond en plofte uit elkaar met een korte, scherpe knal, gevolgd door een flits. In de nachtzwarte duisternis die erop volgde was een zacht getinkel te horen van glas dat op de grond viel. ‘Waar zit je, vuile teef!’ schreeuwde hij.

Ik hoorde hoe hij in mijn richting schuifelde en ik maakte me zo klein mogelijk achter de oude leunstoel in de hoek. De angst verlamde me deze keer niet, maar maakte juist dat ik heel koel en helder na kon denken. Zijn ogen moesten wennen aan het duister, net als die van mij, dus dit was het moment om te proberen langs hem te komen, naar de deur. Helaas had de maan precies dat moment uitgekozen om tussen de wolken tevoorschijn te komen en recht mijn kelder binnen te schijnen.

De Bolle greep me bij de mouw van mijn trui en trok me naar zich toe. Ik hoorde ergens bij mijn schouder een scheurend geluid. Zijn varkensoogjes kwamen vlak bij mijn gezicht, terwijl hij siste: ‘Als het waar is dat jij iemand hebt gealarmeerd met die lamp ...’

Ik voelde hoe er kleine spuugspettertjes dwars door zijn bivakmuts in mijn gezicht sproeiden. Walgend wendde ik mijn hoofd af. De Bolle hijgde. Door de kou in mijn kelder vormde zijn stinkende adem stoomwolkjes die voor mijn gezicht oplosten in het niets.

‘Ik zal je leren!’ brulde hij. Met een ruk werd ik naar het midden van de kelder getrokken waardoor ik struikelde en tegen mijn tafel aan viel.

‘Ik sla je zo verrot dat zelfs je vader je niet eens meer zal herkennen.’ Hij haalde uit met zijn vuist, maar ik bukte net op tijd. Opnieuw probeerde ik me achter mijn leunstoel te verschansen, maar de Bolle sneed me de pas af en trapte naar me. Er schoot een felle pijn door mijn scheenbeen en ik kon een kreet niet onderdrukken. Mijn ogen waren nu wat aan het duister gewend en ik zag hem opnieuw mijn richting uit komen. Op dat moment hoorde ik de snelle voetstappen van David de trap afkomen.

‘Wat is hier aan de hand?’ riep hij.